Teruggevonden
Ik ben een half uur te vroeg, dus slenter ik om de tijd te doden, langs de vele kramen op het plein bij de oude toren. Een grote platte houten kist met een deksel van glas trekt mijn aandacht. Het is alsof ik door onzichtbare handen naar die vreemde kist wordt geduwd. ik kan mijn ogen er in elk geval niet van afhouden. ik kom nooit op een antiekmarkt, weet ook eigenlijk te weinig van antiek om zo maar iets te gaan kopen. maar aan deze kraam kan ik niet voorbij lopen. Ik vraag of ik even in die kist mag kijken. als het deksel openstaat zie ik het liggen. een klein zilveren armbandje, gemaakt van oude dubbeltjes met koningin Wilhelmina er op.
Het past precies om mijn pols en het voelt na vijfentwintig jaar gemis weer zo eigen. zou dit misschien ooit van mij zijn geweest? zou dit kleinood gelijk met mijn andere sierraden lang geleden uit ons huis zijn gestolen? ik kijk naar het ronde slotje, waaronder mijn geboortedatum ooit stond. Nee, de datum is verdwenen, het zilver is op die plek erg dus. Zou het ter voorkoming van herkenning weggeslepen zijn? Ik zoek naar een ander herkenningsteken. Ooit hebben mijn ouders er een extra dubbeltje tussen laten zetten, omdat mijn pols iets dikker was geworden. Dat kon je later altijd blijven zien, want de oogjes zaten net iets lager.
ik krijg het niet meet uit mijn gedachten. Dit is vast mijn oude armbandje. Ik voel het, ik herken het. Vlak na de oorlog was er zeer weinig materiaal, maar juweliers hadden daar destijds iets op gevonden. Ze maakten van zilveren muntjes kleine sierraden, lepeltjes en ook armbandjes. ik kreeg zo’n armband op mijn verjaardag in 1946. wat was ik er blij mee en wat heb ik het veel gedragen, maar wat een schrik, toen tijdens een vakantie in 1980 ons huis overhoop is gehaald. Alle mooie sierraden verdwenen samen met andere waardevolle spullen in een pas gewassen sloop, waarna een puinhoop achterbleef.
Daar sta ik dan op de markt met het kleinood in mijn handen. Wat ga ik doen? Koop ik mijn eigen armband terug? Nee, het is niet iets kostbaars, maar het vooral de herinnering aan mijn moeder, die na alle verdriet, ontbering en spanning van de oorlog, iets moois wilde geven aan haar kinderen.
Nog even twijfel ik. Dan vraag ik de prijs. Misschien betaal ik wel veel te veel aan deze man, die misschien niet de dief, maar wellicht wel een heler is. Ik haal mijn schouders maar op bij die gedachte. Bewijzen kan ik niets, maar de herkenning blijft. Dus koop ik het armbandje terug. Thuis maak ik het schoon en schuif het met een tevreden glimlach om mijn pols. Vreemd toch, hoe ik juist bij die kraam moest zijn. Gestuurd? Toeval? Ik weet het niet. Het maakt ook niet uit, maar als ik ’s avonds in bed kruip en het armband naast me op de toilettafel leg, zeg ik heel zachtjes: “Dank je wel”.