In de wachtkamer
Na een vriendelijk goedemorgen allemaal en het uitkiezen van een nog lege stoel, blijft het verder erg stil in de wachtkamer. De aandacht van de andere aanwezigen is in veel gevallen gericht op het beeldscherm van hun mobieltje. Tegenover mij zit een oudere man, een beetje in elkaar gedoken op het kindertafeltje. Hij heeft zijn warme jas nog aan en draagt dikke, leren handschoenen. Na een poosje trekt hij de jas toch maar uit en legt die opgevouwen onder de kapstok. De handschoenen blijven aan. Diep voorover zit hij daar met de handen tussen zijn knieën. Op zulke momenten denk ik vaak dat ik iets moet zeggen om de stilte te breken, maar iedereen lijkt zo aandachtig bezig en heeft kennelijk geen behoefte aan een gesprek.
Op het strafbankje zitten
Dan komt er nog een tachtiger binnen en hij roept: “Ha, die Jelle, zit jij op het strafbankje?” Iedereen kijkt opeens op. Ook Jelle reageert en antwoordt: “Nee, dat is het niet. Er was eerder geen stoel meer leeg en toen ben ik maar hier gaan zitten. Maar straf , daar weet ik alles van. Ik was vroeger vaak stout”, zegt hij met pretoogjes. De tachtiger die pas binnenkwam en intussen een stoel heeft gevonden, vertelt over de straffen op school, in oorlogstijd, waar hij als kind vaak op de gang moest staan, waarop Jelle helemaal rechtop gaat zitten en vervolgt:” Ik moest thuis vroeger altijd voor straf in het turfhok zitten. Maar als ik daar weer uitkwam, zat ik onder de vlooien. Er lag in dat hok ook een doorgestikte deken en die hing in de winter altijd over de pomp, zodat die niet kon bevriezen. Dat ding zat onder de vlooien”.
Ook de andere bezoekers mengen zich in het gesprek en menig verhaal doet de ronde over straffen van vroeger en nu en Jelle komt helemaal los. Al die aandacht doet hem kennelijk goed. Hij komt met een volgend verhaal over honderden spreeuwen, die soms op het dak van de boerderij kwamen zitten. “Een prachtig gezicht”, vindt hij. Anderen vertellen over grote zwermen spreeuwen die in de lucht mooie bewegingen maken en allemaal tegelijk soms van richting veranderen. Wonderlijk om naar te kijken. “Maar nu zijn het mijn vijanden geworden”, klinkt het uit de mond van de verteller en hij vervolgt: “Als ze op de stelen van de rijpe tarwe gaan zitten, knappen de stelen. Met honderden tegelijk is mijn oogst dan totaal verloren. ” Het is even stil, waarna hij met een lichte grijns concludeert: “Maar dat is het risico van ondernemerschap”. Hij staat op als de arts hem komt halen. Even trekt hij zijn rechter handschoen uit om de arts een hand te geven, dan trekt hij hem weer aan en verdwijnt door een deur.
In de wachtkamer is het weer rustig. Mijn gedachten gaan terug naar de vlooien en ze herinneren mij aan mijn mooie wollen vloerkleed, een handgeknoopte pers, die jarenlang in onze woonkamer lag. Na verloop van tijd is er een ander kleed gekomen, dat iets groter was en beter paste in de kamer. De pers hebben we toen goed gezogen, opgerold en naar de garagezolder gesleept. Dat was een hele klus, want zo’n kleed is loodzwaar.
Motten. Het zal toch niet waar zijn?
Als ik op een mooie zomerdag iets van de zolder moet halen en de smalle houten trap in de garage bestijg, zie ik daar vreemde zilverkleurige beestjes rondvliegen. Ik ken die soort niet en het zijn er veel. Het lijken wel heel kleine vlindertjes. Ik ga op onderzoek uit en ontdek dat het, op de nog steeds mooi opgerolde pers, wemelt van die vliegjes. “Motten”, denk ik. “Het zal toch niet waar zijn?” We slepen het kleed bij de steile trap neer naar buiten op het terras. Daar rollen we het uit en pas dan zien we de schade , die de vele witte larven hebben aangericht. Ze zijn lekker aan het vreten geslagen en hebben hele delen van de mooie kleurrijke motieven voor altijd beschadigd. Opeens herinner ik me de mottenballen van vroeger thuis. Kleine ronde witte balletjes die vreselijk stonken. Nu begrijp ik dat ze dienden voor het behoud van waardevolle kleden en andere spullen op zolder. Hier, bij de schade aan mijn kleed helpt echter niets meer. We rollen het weer op en degelijk in plastic verpakt vervoeren we het naar de stort. Daar verdwijnt mijn kleed, waar ik zo lang voor had gespaard, in een grote ijzeren bak.
In de wachtkamer is het nu mijn beurt.