Helpende handen
Langzaam laat ik het warme water in de emmer lopen en zoek ondertussen naar de raamwisser in het kastje onder het aanrecht. Het loopt tegen de herfst en in ons chalet zijn de grote ramen in geen tijden schoongemaakt. We zijn hier natuurlijk om uit te rusten en te genieten van de omgeving en werken moet juist op deze plek een prettige bezigheid zijn. Vandaar dat de ramen soms een poosje vergeten worden en de vogelpoep soms grote witte strepen trekt.
Omdat ik klein van stuk ben is een trap een onmisbaar attribuut. Ik plaats de trap tussen de planten voor de ramen een begin dapper aan de klus, juist op het moment dat een vriendelijke buurman, iets jonger in jaren dan ik, langs wandelt met zijn vrouw. Nu ben ik geen bang type en heus niet angstig op een huishoudtrap, maar mij bezig ziende, mijn grijze haren en gerimpelde handen beoordelend, roept hij: “Jij moet toch niet meer op een trap staan? Veel te gevaarlijk zo in die tuin. Je kunt zomaar omvallen. Wacht maar, dat doe ik wel even.”
Terwijl ik beduusd toekijk, neemt hij mij de wisser uit handen en begint te poetsen. Hij levert degelijk werk, terwijl ik gezellig met zijn vrouw sta te praten op het pad voor ons chalet. Een Duitse mevrouw, die haar hondje uitlaat, komt ook even buurten en gedrieën kijken wij vrouwen naar de bezige handen van de boenende man. Ook boven de ramen, waar een witte rand kunststof zit, veegt hij de spinnenwebben weg. Dan vraagt hij naar een schuursponsje, maar dat heb ik niet. “Wat is een schuursponsje?” vraagt de Duitse buurvrouw. Hij legt het met zijn handen al bewegende uit, onderwijl in moeilijk Duits nog met woorden aanvullend en vraagt dan zijn vrouw om even zo’n sponsje te halen. Daarna wordt ook voor de Duitse alles opeens duidelijk. Als de witte randen boven de ramen van vuil zijn ontdaan en de aanwezigen voor ons huisje nog wat napraten, meent de man, dat een stok aan de wisser voor mij een betere optie zou zijn. “Dan kun je vanaf de grond je ramen doen.”
Hij stelt voor dat mijn man even een stok in de wisser zet, maar dan vraagt bedenkelijk of we wel een passende stok hebben, waarop de Duitse buurvrouw reageert: “Ik heb een stok”. Ze rent weg en komt even later terug met een oude versleten ragebol, waarvan de stok gebruikt kan worden. “Weet je wat,” roept de iets jongere man, “Ik zet hem er wel even voor je in.” Als ik alle spullen heb opgeruimd en de koffie in de keuken bijna klaar is, komt hij opgetogen met de raamwisser terug, prachtig aan een lange stok vastgeschroefd. ‘Zo, nu kun jij voortaan zonder zorgen de ramen doen.” Ik ben erg blij met de stok en met al die lieve mensen om ons heen, die behalve de ramen ook vaak even het gras voor ons maaien en op de planten letten.
Als het avond is en we ons teruggetrokken hebben achter de vensters van ons huisje, wordt het me opeens duidelijk: we worden oud. We hebben een hoge leeftijd bereikt, zijn over de tachtig en dat feit is een beetje aan ons zelf voorbijgegaan. Dat ouder worden gaat immers langzaam en omdat we nog gezond zijn beseffen we niet altijd, dat we nu bij die oudere garde horen. De groep, waar jongeren anders naar kijken dan wijzelf. Dat zijn de mensen die een beetje op ons passen en ons willen beschermen tegen gevaren die we wel kennen, maar die we nog niet op ons zelf hebben betrokken.