Een tocht door de nacht
Ik rij door een verlaten stad. Geen mens op straat, geen auto’s voor of achter mij. Alles is stil en de sfeer is een beetje spookachtig. Mistflarden doemen op voor de koplampen van mijn auto. Rond de lantaarnpalen hangen schimmige gestalten in witte gewaden. Het is drie uur in de nacht. Natuurlijk weet ik, dat er een avondklok is vanwege corona en dat mensen binnen moeten blijven, maar het effect daarvan is des te duidelijker nu ik daar al rijdende mee geconfronteerd word. Ik begin me opeens helemaal alleen te voelen in de kleine ruimte van mijn auto. Ik weet, dat ook ik hier eigenlijk niet mag rijden,maar zelfs een politieauto kom ik in dit uur niet tegen. Alleen verschijnt er toch nog vrij onverwacht een eenzame bromfietser in het licht van de lantaarnpalen. Ook die lijkt hier op dit uur niet te passen.
Eerder op de avond zitten we samen aan tafel. Mijn man, gebogen over zijn tablet, wil zijn ongenoegen uiten over de plannen voor een driejarige brugklas, waarover hij juist heeft gelezen. Het lukt niet. De woorden komen niet. Ik kijk opeens naar een veranderd gezicht en ik schrik. Als hij met zijn hand over zijn wang wrijft wordt me duidelijk, waarom ik hem vanmiddag ook al niet zo goed kon verstaan. Zijn mondhoek hangt wat scheef en er glimt een druppel vocht op die plek. Even kijken we elkaar aan, helemaal van streek. Dan bel ik doortastend het alarmnummer en binnen een paar minuten verschijnen de blauwe zwaailichten van een ambulance voor ons huis.
Ik zit daarna nog een poos in het ziekenhuis naast dat vreemde bed op wieltjes, vechtend tegen de slaap op dit nachtelijke uur. Dat bed waarin mijn man ligt, met kleren en schoenen aan onder een dun wit dekentje. Als blijkt, dat ik hem hier moet achterlaten loop ik alleen terug door de stille brede gangen, die spaarzaam verlicht zijn in de nacht. Het is er koud en het voelt of die koude ook mijn hart heeft geraakt. Ik heb wel geluisterd naar de uitleg van de arts, maar het is net, of die informatie niet bij mij binnenkomt. Is dat vanwege het tijdstip of wil ik het niet horen? De winkeltjes in de grote hoofdgang, waar overdag een gezellige drukte heerst, zijn met luiken gesloten. Ik hoor geen snelle voetstappen van verplegend personeel op de brede trappen, zie geen bezoekers die op weg zijn naar een zieke, geen gezellig ogend restaurant, maar een gesloten voordeur en er heerst een onwerkelijke stilte.
Langzaam nader ik het dorp waar we wonen, terwijl de weg zich als een natte, gladde rijbaan ontvouwt. Automatisch rem ik af, terwijl ik juist snel naar huis wil. Ik krijg het koud en trek onwillekeurig mijn sjaal dichter om mijn hals. In het dorp bieden de lege straten ook een troosteloze aanblik, alleen bij mij thuis brandt een lamp in de kamer. Die heb ik expres laten branden, toen ik met die grote weekendtas in de auto stapte. Een tas met spullen voor de nacht. Vreemd, dat ik nu eens niet voor mezelf dingen inpakte, maar in de badkamer op zoek was naar een zwarte toilettas voor de scheerspullen en andere benodigdheden die mijn man misschien nodig heeft. Wat voor mijzelf automatisch binnen handbereik ligt, blijkt nog niet eens zo gemakkelijk te vinden nu het voor mijn partner is, terwijl we iedere dag die badkamer allebei gebruiken.
Het is half vier als ik eindelijk in mijn bed lig en naar de stilte luister. Die is op dit moment beklemmend en ik kan de slaap niet vatten en ik denk aan wat er gebeurde vanavond en de ernst daarvan. Hoe zou het nu verder gaan? Zou hij pijn hebben en kan hij ook niet slapen? Ik doe het licht weer aan en probeer een puzzel op te lossen op mijn tablet. Als die klaar is pak ik er nog een en nog een volgende en ik ga daarmee door tot mijn ogen bijna dichtvallen. Dan lig ik in het donker, trek het dekbed tegen mijn rug en val pas in slaap als er al weer ligt door de gordijnen valt.