facebook

Een stoeltje op de trap

Er schuift zacht brommend een stoeltje langs onze trap omhoog. Het is even wennen, net als zoveel andere dingen die veranderen nu we ouder worden. Dat betekent ook veel loslaten, iets wat me niet altijd makkelijk afgaat. Ik vind die traplift ook een vreemd gezicht, vooral omdat de ruimte in de hal beperkt is. Om de aandacht wat af te leiden van de grote witte buis die boven de treden zweeft, heb ik een muur daarachter in een mooie warme kleur geverfd. Dat was nog een hele klus. Een ladder schuin op de traptreden bleek ook een beetje eng, dus heb ik die aan een buis van de verwarming vastgebonden tijdens de verfklus. Nu ben ik best tevreden met het resultaat. Ik stuur het stoeltje naar boven, zodat het beneden niet zo opvalt, maar als het halverwege is, zie ik in gedachten een zelfde stoeltje, in een ander huis, heel lang geleden.

In haar dunne zijden bloes is mijn oude tante rond een uur of tien in de avond op weg naar haar slaapkamer. Ze neemt de traplift, want nu ze al 95 jaar is zijn haar nog steeds slanke benen in het kokerrokje, zwak geworden. Vanuit de huiskamer, waar haar zussen nog aan een kopje thee zitten en gezellig met mijn moeder in gesprek zijn, is het liftstoeltje niet hoorbaar, maar plots schrikken ze op van een gil en is alles opeens pikdonker. Door de zware veloursgordijnen in de erker komt ook het licht van de straat niet naar binnen. Schuifelende voeten haasten zich nu naar de hal, waarbij mijn tantes met hun handen als richtsnoeren vooruitgestoken, de stoelen in de kamer trachten te ontwijken. Halverwege de trap, waar het stoeltje met een ruk is blijven hangen, roept hun oudste zus om hulp, maar niemand kan hier in het duister het juiste knopje in de meterkast vinden.

Mijn moeder stelt voor om de voordeur te openen, zodat het licht van de straatlantarens kan helpen. “Nee, niet de deur open. Dat is veel te koud”, klinkt het vanaf de trap, waarop mijn moeder reageert: “Doe dan ook niet altijd zulke dunne bloesjes aan. Jij denkt zeker dat je nog jong bent”. Vanuit de keuken komt een behulpzame tante met een brandend waxinelichtje aanlopen. Ze is vergeten, dat er in de grote lade van de houten kast allemaal kaarsen liggen, die veel meer licht zouden kunnen geven, maar de jongste van het stel neemt het vlammetje over en gaat op haar tenen staan. Met een oog dicht en het andere wijd opengesperd tuurt ze naar de vele knoppen in de kast. Ze is totaal niet technisch, maar meent als jongste dit probleem op te moeten lossen.

“Pas op”, roept mijn moeder als ze ontdekt dat haar zussen elkaar bij de schouders beethouden. “Laat elkaar los, want als er stroom op staat, gaat de achterste in de rij dood”. Dat is een toverwoord. Dood willen ze niet, al zijn ze alle vier al rond de negentig jaar. Samen kijken ze nu naar hun zus, die het vlammetje zo richt, dat ze de juiste schakelaar kan vinden. Terwijl de lampen in het grote huis weer aanspringen, schiet de traplift met een onverwachte snelheid weer omhoog. De vier zussen kijken het stoeltje na en schudden hun hoofd, waarbij hun gekrulde grijze pruiken een beetje mee schudden. Dan is het tijd om op te ruimen. Mijn moeder trekt haar mantel aan om naar haar eigen huis te lopen, enkele straten verderop.

Er trekt een glimlach om mijn mond en ik denk: “Ach, wat maak ik me druk om die lift. Misschien hebben wij nog jaren voor de boeg en kunnen we nog lang gebruik maken van het stoeltje op de trap. We zullen er aan wennen en misschien valt ooit ook bij ons de stroom uit. Ik leg vast een zaklamp in de buurt.



Reacties zijn gesloten.