Een dichter komt dichterbij

De ouderdom sluipt bijna ongemerkt mijn leven binnen. In mijn hoofd wil dat besef nog niet aarden, maar mijn lijf begint te protesteren. Natuurlijk merk ik het niet als ik lekker achter mijn toetsenbord zit te schrijven, of mijn penselen pak en een doek op mijn schildersezel plaats. Maar dat andere werk, dat ook gedaan moet worden. Het kost me opeens veel meer tijd dan in vroegere jaren, omdat ik sneller moe ben en ook meer slaap nodig heb. Daarnaast is vergeetachtigheid ook een teken aan de wand. Zo af en toe ben ik tegenwoordig iets kwijt en dan vraag ik me af, waar ik bijvoorbeeld dat boek toch neergelegd heb. Tijdens een wandeling kan het gebeuren, dat ik iemand ontmoet, waarvan ik me de naam niet meer kan herinneren. Zo kan dat ook gaan met de naam van een tuinplant, een titel van een boek of een plaats in Frankrijk. Niet erg nog, want meestal weet ik het na een poosje weer wel. Maar het geeft te denken.
Nu sta ik samen met een jongere vrouw in de slaapkamer. Ze helpt me met dingen die ik niet meer alleen kan doen. We trekken de lichtblauwe logeermatras onder het grote bed vandaan, want er komen geen kleinkinderen meer bij opa en oma logeren, omdat ze daar nu te groot voor zijn. Ik zal me de keren dat ze vol plezier op die matras omsprongen niet snel vergeten. Via trap, hal, kamer en keuken slepen we hem naar de garage, waar hij even mag blijven liggen op een tuinbank tot hij naar de stort kan. “Ik zal ook even onder het bed stofzuigen”, deelt ze mee. Natuurlijk moet dat, want die onderkant van het bed heb ik zelf al een poos niet gezien. Terwijl ze op haar knieën de vloerbedekking onder het bed reinigt herinner ik mij opeens, ondanks mijn vergeetmomenten van de laatste tijd, een oud gedicht. Het is “De werkster “ van Gerrit Achterberg, dat op mijn lijst met gedichten prijkte, toen ik in 1961 examen deed voor de toenmalige kweekschool voor onderwijzers. Meer dan zestig jaar geleden is het en toch staan die regels in mijn geheugen gegrift, omdat we een tiental dichtwerken moesten kiezen om uit het hoofd te leren. Deze “Werkster” was voor mij makkelijk te onthouden, omdat ik het helemaal voor me zag, hoe ze bukte en kroop en zich uitsloofde.
“De werkster.
Zij kent de onderkant van kast en ledikant, ruwhouten planken en vergeten kieren, want zij behoort al kruipend tot de dieren, die voortbewegen op hun voet en hand, zij heeft zichzelve aan de vloer verpand, om deze voor de voeten te versieren van dichters, predikanten, kruidenieren, want er is onderscheid van rang en stand. God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden, gaande de gouden straten voor Zijn troon, al slaande met de stoffer op het blik. Symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods- en zie, haar lot ten hoon, zijn daar de dominee, de bakker en de frik.” Gerrit Achterberg
Het bovenstaande gedicht speelt in een heel andere tijd, waarin de “onderkant “ ook betrekking had op de lagere klasse van de maatschappij. De hulp die ik vanmorgen heb is een jongere vrouw, die een eigen bedrijf heeft opgericht. Een schoonmaakservice, waarmee ze in haar eigen onderhoud kan voorzien. Geen onderkant van de maatschappij, maar een respectvol beroep. Met haar hulp die zo af en toe mijn bezigheden wat verlicht, ben ik blij. Ze zal in mijn huis misschien geen vergeten kieren vinden, maar wel een spinnenweb hier en daar, stofpluizen op de vloer, of een verfklodder in mijn atelier. Als ik iets later het gedicht van Gerrit Achterberg nog eens nalees, zie ik ( ooit lerares en frik dus ) in gedachten opeens deze jonge vrouw voor me met een ouderwetse schort voor, de stoffer en het blik in haar handen, marcherend door de straten van het dorp. Het ontlokt me een glimlach.