Vanmorgen ben ik gewekt door een warme natte snuit tegen mijn wang. De hond van mijn dochter heeft mijn slaapplek op de bovenste verdieping snel gevonden. Hij kwispelt met zijn grote zwarte staart en is meteen al klaar voor een spelletje. Mijn schoenen naast het bed zijn opeens niet meer veilig en ook mijn sokken zijn een heerlijk speelobject, vooral als ik ze terug wil hebben. Nog even lekker in zijn dikke vacht aaien en dan is het tijd om op te staan.
Het is een rustige straat waar ik even later wandel met de hond. “Vandaag beslist niet trekken”, zeg ik en ik vul nog aan: “Je moet voorzichtig zijn met oude mensen, want die zijn niet meer zo soepel en hebben soms ergens pijn”. Alsof hij mijn woorden begrijpt, loopt hij, ondanks zijn speelse karakter en zijn jeugdige vitaliteit, heel rustig aan de riem. Ik verwonder me daarover. Geen getrek en geruk, zoals hij anders wel eens doet. Van deze momenten samen met de hond kan ik ontzettend genieten. Soms mis ik dan een eigen hond, maar deze wandelingen vergoeden veel.
Rechts van het trottoir is een brede strook gras met bomen. Het dier scharrelt wat rond en aan de bewegingen van de staart is te zien, dat hij zich prima vermaakt. Er valt ook van alles te ruiken en dat is interessant. Plotseling zie ik hem echter met zijn achterlijf naar beneden gericht vreemd ronddraaien. Mijn hand gaat al naar mijn jaszak, maar terwijl ik dat doe, weet ik al dat het een vruchteloos gebaar is. Ik ben het helemaal vergeten, zo’n groen gekleurd plastic zakje mee te nemen om de poep op te ruimen.
Ik kijk om me heen. Geen mensen te zien. Zal ik het hier zomaar laten liggen? Ik herinner me de tijd lang geleden, toen we nog niet van poepzakjes hadden gehoord en daarom ook op momenten als dit beslist geen problemen hadden. Maar nu is dat anders. We zijn verplicht om het op te ruimen en dat is natuurlijk ook veel netter. Ik kijk nog even om me heen. Staat er misschien iemand van achter een raam te kijken naar wat er hier gebeurt? Wat moet ik nu?
Mijn rechterhand glijdt voor de tweede keer in de zak van mijn jas. Een pakje papieren zakdoekjes en een wit mondkapje. Zo’n klein gevalletje, waar je tegenwoordig beslist niet meer zonder kunt. Ik heb ze in mijn tas en in mijn jas, ze liggen in de hal en in de auto. Overal voor het grijpen, omdat je ze nodig kunt hebben. Maar die plastic zakjes, daar ben ik nog niet zo in getraind.
Ik haal het mondkapje tevoorschijn. Het is steviger dan de zakdoekjes, dus vouw ik het kapje langzaam open, terwijl de hond rustig staat te wachten, wetend wat er gaat gebeuren na zijn poepproductie. Zou het mondkapje groot genoeg zijn? Zo’n grote hond deponeert een aardige hoeveelheid. Ik buk me om de schade op te nemen en schuif het witte kapje voorzichtig onder het bruine, grijze, nog warme spul. Het past er bijna helemaal in. Dan knoop ik de beide witte touwtjes aan elkaar en sta weer op. Zo, keurig geregeld. Bij een bushalte verdwijnt een paar minuten later het mooie witte, inmiddels rijk gevulde mondkapje in de donkere opening van de afvalbak.
Ik mijmer op de terugweg nog na over het gebeurde. Ik weet dat vriendschap met een hond niet vanzelfsprekend is. Het is net als bij mensen. Je moet zo’n relatie opbouwen en onderhouden. Ook respect ten opzichte van elkaar hoort daarbij. Ik denk, dat de hond aanvoelt, zonder dat ik dat kan uitleggen, dat ik hem aardig vind. Hij respecteert dat ik vandaag niet kan hollen en daar staat tegenover, dat ik zijn uitwerpselen opruim. Dat doen we gewoon. Ook minder leuke dingen horen bij vriendschap.